Soms vraag ik me af of mensen die generatie na generatie op een uitgestrekt continent leefden, waar je dagenlang kon lopen voordat ze een andere mensen tegenkwamen,
anders zijn gaan denken over tijd, ruimte en wat er met ons gebeurt nadat we sterven.
Laatst leerde ik dat de Aboriginals in Australië tijd niet zien als een rechte lijn zoals wij,
maar als een dynamisch, onderling verbonden web waarin verleden, heden en toekomst naast elkaar kunnen bestaan.
Soms ben je er, en soms ben je er niet.
En als je er niet meer bent, dan mag er niet meer over je gesproken worden.
Dit heb ik pas pas geleden gehoord en weet hier weinig van.
Maar hier, in Nederland, zijn er geen eindeloze vlakten of diepe stilte.
De generaties voor ons verplaatsten zich waarschijnlijk binnen een halve dag van het ene naar het andere dag.
Nu lopen we, buiten de stad in wat wij natuur noemen, in nog geen half uur van het ene koffiebarretje naar het volgende lunchadres.
Je hoort bijna altijd auto’s in de verte, en zelfs in de duinen zie je de hoogovens of windturbines aan de horizon.
Ik vraag me af—als alles zo dichtbij is—maakt dat het moeilijker om verder te kijken dan wat je ziet en kent?